laat mij genieten
van de ijskristallen
op de wuivende takken
van de bekoorlijke gestalte
de wandel van mijn lief
in het feeƫrieke landschap
het wijsje van de wind
melodietje in het vroege uur
wanneer de velden nog dromen
plots wakkergeschud
door het kraa-kraa-kraa
van zwarte vleugeljassen
in slingerende takkenbomen
warmhartig…
iedere dag
wanneer mijn twee Bertha's
hun ochtendwandeling rondkakelen, vol overgave
verspreiden ze
versgelegde roddeltjes tussen boom en bloemen
rozenstruiken en het geluidloos groeien van een web
ik zie
het onkruid dan welig tieren
terwijl het weeƫ gras krimpt met het hart eenzaam
omlaag als een steen
brutaal vliegen kraaien zwart…
De handen in aanbidding rond de vleugels, rond
de borst van de zwarte vogel, die zich verlegen
afwendt. De vrouw met de lange, slanke vingers
droomt weg in haar lijkwitte gezicht. De kraai
als symbool van dood en onderbewustzijn is hier
beschermengel in vermomming, kenner van de onbewuste
driften en een visionair medium. De edele vrouw kust
hem…
in de stilte buitengaats
vanmorgen bij vorst en kou
gingen we weer voor de vouw
op straat en werkplaats
met de aller allerbeste wensen
uit alle verdiepingen
tot aan de hoogste baas
de hele dag op kantoren
zul je veel geritsel horen
van kranten dikke bijlagen
die in de kreukels niet gelezen
wel doorbladerd diep van binnen
echt storend…