Nu ik weer even kan dichten
Als ware ik een mens in de vrije natuur
En de eenvoud beheers openlijk
In aanschouw van u mijn hemd te lichten
En zowaar thans ergens binnen in mij
Een vuurtje wordt opgestookt
(Ik sta bekend als ene mens, zo warm)
Daar, ja aldaar, groeit een waanzinnig poezie-gebrij
Vormloos doch opstijgend
Blazen luchtbellen…
En de geluiden in de stad en op de pleinen en ertussen,
onzin pratende jongeren die luchtbellen schieten uit
hun harten en hoofden, ik herken mezelf erin. Maar
breedgaand moet ik zeggen dat ik verlies, niet win.
Waar ben ik?…
hangt aan de
brugleuning bevestigd met
verweerde roestige haken
luid klinkt opeens de plons als
de jonge vrouw zich
omlaag heeft laten vallen
grachtwater opent zich in
sinistere opspattende kringen
spoorloos verdwijnt
haar lichaam onderwater dat
zich kolkend, grauw en
onwelriekend boven haar
wegzinkende gestalte sluit
terwijl luchtbellen…
bij dezen zij gemeld
onrust in de Venen
men wandelt
over bellen
in het water
onder aan geblazen
door onbekenden
soms klinkt krak
dan breekt wat
anders enkel kraakt
naar zeggen volgt
vaak een kreet
kort plonzen
klampgedrag
van losse vingers
hoger handen tellen
nu plonzen en bellen
bij onrust en geschater
over fluiters onder water…
Na een kort plezierig verblijf werd ik door deze
staartvinvrouwen in luchtbellen naar boven terug-
gevoerd, en werd ik kort daarna in mijn bed wakker
tot in het diepst van mijn ziel geroerd. En hoewel
ik weet dat dromen vaak een symbool van een
verdrongen identiteit plegen te zijn, is het fijn
deel te hebben aan een fantasiefestijn.…