tonen samen mengt,
Als gij ’t zet op hoge wijzen,
En, met schel en scheller slag,
Alle zangen dooft in ’t rijzen,
Zanger van de nacht en dag;
Als ge een stilte weet te scheppen,
Door geen lispeling gestoord;
Als geen blaadje zich durft reppen…
Eerst in de warreling van 't zich ontvouwen,
kronkelt het zich nog en klappert een wijl,
maar heeft het eenmaal de koelte gegrepen
en van de wind zich verzadigd, dan doet
het zich de gretige vaartuigen reppen,
't opene van het verschiet tegemoet.…
tot leven
stilletjes in vruchtbaar water geborgen
boetseert zich het mooiste geschenk van leven
van erwtje klein tot heuse familiestaak
met oogjes als diamantjes en een mondje dat lacht
alles komt er op en eraan
van vingertjes en teentjes tot een neusje zacht
als mijn hartje – in echo kloppend – mijn bestaan bekrachtigt
begint men te reppen…