Ik was de schikgodin van serge en katoen.
Een stiefzus van de tijd. Ik vlocht netten
voor een ziel van vlees en bloed.
Genadig zond het lot mij spoken
voor mijn rokken. Mijn dames
waren schepen. ik sneed zeilen
voor hun mast. Hoe jankte niet
de kast, alsof haar vliezen braken
toen ze gingen. Wie schept,
baart sterven.…
dat je nooit denkt:
dit is het verlossende woord
de vullende regel
de verhoopte redding
maar trop is te veel
en mooi is nooit minder
en daar op rij drie
de hoog begeerde blond geleerde
schikgodin, dwepend met al mijn muzen
(zeg me niets meer
van de muzen, ze sluiten
mijn ramen en mijn deuren)
ik ben meer van de toevalligheid…
tussen het vuur
van de sterren
daar gebeurt het
waar land
land zich uitstrekt
over eindeloze zeeën
waar schikgodinnen
geschiedenis breien
de draden van
leven verweven
in kunstige taferelen
en anderen weer
uiteenrafelen…
gemeten
Gestrikt voor het stroppen met een molensteen
En kwaadschikse pakken gingen ze heen
Waardoor heel het adres op hun request
Opgerold werd zonder reddingsvest
Een laatste rondje ten bate van de verloren zaak
En Anne's lot op het verklikken liep spaak
Als blad van een herfst zonder houvast
Eind goed al goed afgelast
Werd zij tot schikgodin…