waar als kinderen blij
in het dorp de mensen
aapjes papegaaiend kijken
stapt de habitat ontnomen
loerend stappend driftig
een getergde leeuwin
dromend van de vrijheid
die prachtig en drachtig
de jagers van haar namen
omdat toch het circus hier
haar wel bevallen wilde
met groot geƫerd publiek
ontslagen uit die poppenkast
moet zij nu…
toerend in mijn eentje
waggelend door hollands waterland
zie ik tot de dames ter bekoring
die op afstand hen beschouwen
hoe ijdel zich woerden protsen
in van sloot en plas hun spiegel
het eens gekozen lief dan spetterend
tot zij nat ten slot het jawoord geeft
door haar snavel dan te richten
op als lelijke eendjes de verliezers
die hij eerst…
hoog de hemel kijkend
staat hij op een paal
krietend krijsend
alsof hij zeggen wil
vanmorgen nog toch
vloog daar mijn lief
onder haar chocoladen kop
boven rood haar poten
vonkte wit als pas gepoetst
zilverend het verenkleed
dat naar voedsel vissend
in de zilte vismarkt dook
als een vlokje sneeuw
door zonnestraal verdreven
schoot…
wit de wereld toverend
valt sneeuw gestaag
over tuin en terras
een dekbed vormend
voor het raam achter glas
de koude neerslag schuilend
kijkt groen en geel gejast
als bedelt hij de koolmees
staand zijn kopje scheef
kralen mij vragende oogjes
waar toch is die vetpot
die gisteren nog hier stond
als later weer verdreven
koning winter…
vensterbank zetelend
als een sfinx
met groen grijze ogen
kijkt hij hautain
mij en de wereld
neer op en voorbij
nederigheid speelt hij
de ochtend enkel
als honger knagend
de lege voederbak
klagend bedelend
hem miauwen doet
stil overigens zwijgt hij
het weten betuigend
de voordeur ja
die nog delen wij
in overig de ruimte
slechts…
in duister de ringvaart
gracieus en schoon
ligt de kop gevouwen
op wit en rein het lijf
majestueus de zwaan
als is zij dromend
haar charme lonkend
lokt zij mij te komen
tot rond de ogen zwart
gelijk in pilotenbril gezet
dominant haar ogen vuren
afstand of ik vlieg je aan
zwijgend dreigend talend
zelfbewust zo verdedigt zij
als een…
groot en machtig als een paard
komend uit zomers waterrijk moeras
waar zij bomen en struiken aten
trekken als koude tijden dagen
donder en bliksem het bevroren land
op hun hoeven de jagers vluchtend
op het noordelijkst van de aarde
vinden jaarlijks zij hun schuil
bij die altijd wit bebaarde claus
voor wie in vliegensvlugge vaart
zij de…
nu nog weet hij
warm zich gehouden
door vleugels wakend
om hem heen geslagen
die voor kou en kwaad
hem hoeden en bewaken
nu nog ziet hij
is zijn donzen vachtje
vaal en grijs en bruin
als is hij thuis niet
bij het prachtig wit
van zijn pa en ma
nu nog lelijk eendje
maar welkom toch
tot eens hij sierlijk is
dan zal van nature
uit…
tussen huis en water
waggelend paraderend
het straatje op en neer
kijkt kleurrijk gevederd
met peinzende argwaan
de wilde eend mij op
zwijgend verwijt hij stil
wat mens toch kijk je nu
dat ik spetteren wil
zoals ik snateren moet
is deductief en inductief
de aard toch van mijn zijn
alleen onze eieren leggen wij
niet zoals de mensen…
in de wind bewegend
als ware het natuurlijk
waggelt grond genageld
ter verleiding lokkend
wulps de billen wiegend
pink haar soortgenoten
even is er aarzeling
als ruiken zij van list
het onraad van bedrog
tot uiteindelijk sneller
voor instrijkend landen
dan de vleugels slaan
dons en veren dromend
net zo lustig ogend
over golvend waterbed…