Hoe woelt de poëzij
In mij,
En haakt aan ’t licht te komen;
Als in ’t gebergte een volle bron,
Begerig naar de glans der zon,
Begerig uit te stromen!
Hoe voel ik mij omringd,
Omkringd,
Door beelden, geesten, schimmen
Van schoonheid, liefde, waarheld, kracht,
Me omzwevende in een halve nacht,
Waaruit een dag wil klimmen!
Hoe ruist mij…
De scherpte en 't doorzicht van de geest, -
zijn opgelegde schatten, -
De vlugheid van het werkzaam brein,
dat niets placht af te matten: -
Ja zelfs die trooster (moet het zijn)
in 't doorgestane lijden,
Die zangdrift, die mij alles was,
en duizend mij benijdden!
Ik sta haar aan uw opeis af,
met wat ik heb bezeten!…