Onder het zonnezeil, verrukt door de wind,
Zit ik gelukkig.
’t Noodlot is nukkig,
Maar er blijft niets meer dat me aan ’t leven bindt.
De vrouwen, vroeger voor eeuwig bemind,
Liet ik gelukkig
Vroegtijdig achter zonder kind.
Ik heb genoeg aan de natuur,
Altijd grootmoedig,
En aan de stille of stormende oceaan,
Eindloos voorspoedig.…
de nacht hult zich in
inktzwarte duisternis
het schip mindert zeil
in het zicht van de haven
de nacht is in uren geteld
in de vroege ochtend zet
de zon alle zonnezeilen bij
het schip, huis zonder plafond,
draait mee met
het wonderlijke licht…