Al ga ik zeer ver weg, wil mij getroost beminnen,
het is geen ander ik dat op een steven staat
om onder feller licht een leven te beginnen
met dromen die gaan bloeien voor een nieuw gelaat.
Mijn ogen blijven thuis; bij u blijven mijn handen.
Naast u is rust genoeg voor hen, zelfs avontuur;
want beter dan wie ook weet ik dat vreemde landen
niets…
Nu ik nog ben wil ik de dood beleven
te meer daar hij als waarde niet bestaat,
ik pleeg geen roofbouw op een later staat
waar ik als ziel of schim subtiel zou zweven.
Niet eens een lokkend omgekeerd verleden
is het hiernamaals met zijn eeuwigheid,
die dwaze som van korte stukjes tijd
waaraan wij, mens na mens, ons bloed besteden.…
Ach moeder, ik weet zoveel woorden meer
en van de muzen honderd lepe wetten
om ze verbluffend naast elkaar te zetten
tot schone larie over duister zeer.
Maar als ik op een avond bij ruig weer
de vangst bijeengaar uit mijn rijmennetten,
de troost schud uit de kuil van mijn sonnetten,
vind ik mijn stem wel maar mijn hart niet meer.
Geleerde…