Waar twee zich kussen voor de eerste maal,
zweeft lang op dat plekje als een hemelstraal;
lang geurt daar het mos; zwoel aêmt er de lucht,
wen ieder twijgje als van weelde zucht.
En de boom schiet vroeger in bot en blad,
of een zomerse regen geregend had;
luid schalt door de lovers der voog'len lied
alsof 't feestdag ware, - en dat is 't toch…
Zweeft neer, weeft rond, o dromen,
weeft mijn arm hart in slaap.
Ruist zacht, ruist droef, mijn bomen,
ruist, gij, mijn smart in slaap...
In uw schaduw strek ik
mij neer in de kille lucht.
Mijn armen, mijn armen rek ik
tot haar, die mij is ontvlucht...
Ruist zacht, ruist droef, mijn bomen,
ruist, gij, mijn smart in slaap.
Zweeft neer…