Bij het lachend morgenkrieken
Zeide een vlinder, hups en fier
Aangesneld op bonte wieken,
Aan een arbeidzame mier:
‘Zie mijn vlerken!
Blijf maar werken;
Nergens zijt ge wellekom.
Waar ik vliege,
En mij wiege,
Volgen de ogen mij alom.’…
daarboven:
Wij leven zelden hier beneên;
Wij zien de volle korenschoven,
Geblakerd bouwland om ons heen; -
De blauwe lichtpracht van rivieren,
De gele bloemen aan de kant,
De vlucht van reigers en plevieren
Langs drassig moer en zandig strand; -
De meeuwen op de brede wieken,
Boven de duinpan, verontrust,
Wanneer, in 't vroegste morgenkrieken…
Twee hielden hun opgevouwen wieken
als een levende hemel over het Wicht
hun kleed geleek op het morgenkrieken
en van hun aanzicht straalde licht.
En ieder op zijn hoofdje droeg
een vonkelend rode rozenhoed.…
Wat ik nodig heb
Een vers kopje morgenzin
Gegoten door jou.
Wanneer afgelopen nacht haar geheimen onthult
in een nieuwe dag is het ook de tijd van licht en vluchtigheid
waarin wereld ontwaakt uit een diepe slaap tegelijk kleurt de omliggende
zon haar hemel in verschillende tinten en tonen onder het wakend oog van de maan.
Op hetzelfde moment…