de voortuin is niet rechthoekig genoeg
het ontbreekt aan geharkt woord
zwemwater blijft ongeboren
ook vóór het daglicht
samen vormen we te weinig wij
anderszins buiten bereik
door helder drinkbaar zonder dorst
te verhongeren in rivierklei
deze afstand kent geen motor
geen vlakte en begin
laten we ontvreemden
dit reikt geen hand…
duinen waaien niet in zee
om aflandig dwars te liggen
geen wolk bakt stenen
uit rivierklei of hemelstorm
zonder koketterie geen glorie
dacht men voorwereldlijk,
verwerpelijk misschien,
als moment van dijkzwakte
om zonder gewetensbezwaren
tijdig tempel en haard te verlaten
nog voor het laatste refrein
in het zweet uws aanschijns…
Aarzelt hij dadelijk vreemd bij het los
in hengsels hangend hek
op inklinkend pad van rivierklei?
Wat opent het wuivende bos?
Beklimt hij stroomopwaarts bodem
verliezende stuwwal?
Aan mijn hand in zijn groeiende mantel
stamelt hij traag mij een weg vraagt
wat ritselt zo geel aan de wandel.…