toen alles beter was
toen was ik er nog niet
de Grote Buitensluiter
en straks, als alles beter is
dan ben ik alweer weg
wat rest mij nog dan glimmen
om het feit dat bont het wint van wit
de handwas is helemaal
een lachertje – ik geef het maar een draai…
was ik maar als was in een mand
dan kon ik lekker liggen blijven
in geur van zilt bezwete lijven
verbleekt door zon, geschuurd door zand
was ik maar als was aan een lijn
verblindend zou ik naar je zwaaien
kom dichterbij, ik wil je aaien
verleidend intensief robijn
frisse wind door al mijn draden
warmend licht bespeelt mijn huid
nog niet…
wringer was hij gegaan
Over zijn wasbord werd er gestreken
Hij werd gemangeld en bekeken
Al schoon en gesteven
Hij mocht dan wel tobben
Was ….was dat leven
Was hij heet, was hij koel
Hij ging ten onder aan die zelfredzaamheid
Van het machinearsenaal
De wasmachine ging met de eer aan de haal
Maar bij gebrek, was een handige Harrie
Voor de handwas…
De grote ketel in de stalhoek:
houthompen, vuur en dampend water.
Hij zou in sprookjes niet misstaan
om jonge meisjes in te stoven.
Je stort er lakens in, die bollen,
verdrinkt ze met een grote stok
en stampt ons voetenvuil en zweet
en oogvocht murw, zodat het loslaat
en in de zinken emmer stroomt,
het voorportaal van grup en put.
Spookdromen…