NACHTVORSTIN
wonderlijk ongerept maagdelijk wit blinken geluidloos voorbij-ijlende ijspaleizen ijl tot in eindeloos indigoblauw
op zwarte lakens van hemelse zuiverheid in het universum
ener sterrenwemelende
vrieskraakheldere rozevingerige
polaire dageraad op een wintertintelende ochtend
in de zuidelijke hemisfeer
van een bevroren planeet…
Dit is de plek
waar mijn ziel brandt
waar de boombladeren
fluisteren in diffuus licht
waar ik mijn hielen licht
als de tijd
gekomen is
als ik voorgoed
naar binnen keer
verdwijn in een
innerlijk vergezicht
slaap ik hand in hand
met zilverster,
zo ziele-zacht
levend in nalatenschap
zo anders dan gedacht
immer weer…
Ogen als planeten
staren strakblauw naar de maan
Voorbij de hemisferen
Trekken sterren trouw hun baan
Ogen als kometen
doorklieven tijd en ruimte
De toedracht is niet vluchtig
naar de horizon ver buiten
Sterrenstand geeft ruggengraat
Men zal nog wat beleven!…
Zo Dom te zijn als Utrecht, Trier of Keulen
zo stevig vastgenageld, zo alleen
te staan, bereid je af te laten beulen
door wind en kou en regen, stil als steen
Je hoofd een koepel met twee hemisferen
de binnenwand van engelen bekleed
waar het gezang weergalmt, het exulteren
van heel de schepping die zich heilig weet
Zo dom: geen redenering…