Nu voelt men warme geuren om zich walmen,
En warmte door de koele bomen wuiven, -
De snelle vliet schijnt moede voort te schuiven,
En in het matte schuiven nog te talmen;
Op de' akker buigen zich de blonde halmen
Ontzenuwd, en beschutten met haar kuiven
't Viooltje, dat geen vlinder komt bestuiven,
En dat de hette tussen 't graan voelt dwalmen…
De stilte alleen kan al die rust vertolken:
De nacht houdt de' adem in; de rotsen grimmen:
Aan ieder sprietje bleef een dauwdrup hangen, -
De hitte werd door de' avonddauw gevangen,
En geurt er mede uit de aard, die liefde wademt;
De mens luikt vol genot de dromende ogen,
En 't luwtje, als liefde al zoetjes aangevlogen,
Heeft kussend hem…