Maneschijn
De zon der nacht kwam uit de bergen klimmen,
En zoomt met zilver de afgedoolde wolken:
Het water wentelt ze in zijn blanke kolken,
En doet ze in kabbelende rimpels glimmen;
Door 't glanzend bergwoud dolen doffe schimmen,
Die, slank en trillend, bos en berg bevolken...
De stilte alleen kan al die rust vertolken:
De nacht houdt de' adem in; de rotsen grimmen:
Aan ieder sprietje bleef een dauwdrup hangen, -
De hitte werd door de' avonddauw gevangen,
En geurt er mede uit de aard, die liefde wademt;
De mens luikt vol genot de dromende ogen,
En 't luwtje, als liefde al zoetjes aangevlogen,
Heeft kussend hem de sluimer ingeademd...
Mathilde
Schrijver: Jacques PerkInzender: D.M., 29 oktober 2006
Geplaatst in de categorie: natuur