Dan valt de doffe roffel
van verse regen op de roef.
Men put hier uit een diep
verleden; een sterk verhaal
in droeve onvertaalde taal.
Ik hoor. Een druppel zoekt
zijn weg op de beslagen ruit.
Het rotten zet maar door.
Mos groeit in de reten
van deze wrakke schuit.…
altijd zijn er
kapers op je kust
ze haken naar je schatten
kapteinen in hun
roversstaat het recht om alles
van je ongestraft te jatten
ze blauwbaarden
met mooie woorden ja jij
was het die hen bekoorden
nu galei je als een boef
gezeten op het laagste roef
geketend tot de haak je weer behoeft…
Dan valt de doffe roffel
van verse regen op de roef.
Men put hier uit een diep
verleden; een sterk verhaal
in droeve onvertaalde taal.
Ik hoor. Een druppel zoekt
zijn weg op de beslagen ruit.
Het rotten zet maar door.
Mos groeit in de reten
van deze wrakke schuit.…
Noodweer ken jij vooral in drieglijk gieren
aan `t sneren leek je neerstortend schroef
angstvallig het strakke koord balancerend
Als een vlieger stak jij hoog de loef
klierde donderluchtstroming op winden
vierde met een wonderzucht om te vinden
en vond uiteindelijk lijnrecht je roef
Behendig wist je storm te manoeuvreren
met elke wervel…
Een vlagje rook, van diep ultramarijn-
Blauw, dat de vochtbezwaarde nevels dompen
Waar 't even wappert, wimpelt uit het stompe
Vierkanten houten schoorsteenpijpje; een klein
Bruin glimmend schipperke loopt langs de boord
Van 't schip, blaft naar zijn buurman, om gestild
Druilstaartend, 't trapje af naar de roef te gaan.…
De roef der Goudse schuit is thans mijn Helicon;
De schipper, mijn Apol; de vaart, mijn hengstebron;
Dies vang ik aan... o Ramp! mijn potlood breekt aan stukken.…
Meteen een dof gezoef,
Bijwijlen aan 't versterken
Door hier en daar een roef
Van openslaande vlerken.
Al vogels, links en rechts,
Die snoepend, ondertussen,
Pikpikken als de spechts,
En moorlen als de mussen.
Als vogels in uw muit
Fliefladdrend op en neder.
Geen ééntje valt er uit
Of toont me kop of veder.…