XXXIV
De duisternis - en wij, een heimelijk paar,
twee gasten van de nacht, blind, zwijmeldronken,
en stad en land al haast in slaap verzonken,
en ginds, boven ons zwartverwaaide haar,
jagende wolken in hun stormig jaar.
Je tred was luchtig toen de maan niet scheen,
je sloeg je arm zo innig om mij heen,
het maakte blij. Maar telkens was ook daar
dat spookbeeld: jouw gelaat, of je rondwaarde
in dromen. Toen: schoten, vliegtuigen, licht-
bundels die 't duister van de nacht doorsneden.
Het dreunde, diep beneden in de aarde.
Jij - als versteend. En met een kus gaf ik
je liefde en je angst een toets van vrede.
-----------------------------------------
uit: 'Sonnetten voor Hanna', 2016.
Inzender: sd, 3 februari 2017
Geplaatst in de categorie: oorlog