DE TWEE REIZIGERS
Twee vrienden trokken wel te moê
De Harts in en naar ’t Rijnland toe.
De een ging, wijl elk fatsoenlijk mens
Reist; - d’ ander drong zijn hartewens.
En bij hun thuiskomst was ’t aldra
Een bijster vragen voor en na,
Daar neef en nicht graag weten mocht,
Wat ze al zo zagen op hun tocht.
‘Gezien?’ zegt de een en geeuwt daarbij,
‘Niet heel veel raars, gelooft dat vrij;
Wat dal, wat berg, de Harts, de Rijn,
Wat blauwe lucht en zonneschijn.’
Doch de ander, op wiens blij gezicht
Een glans nog van verrukking ligt,
Roept! ’Berg! - dal! - o! - de Harts - de Rijn!
Zó ’n blauwe lucht! - zó ’n zonneschijn!’
De dichtwerken (1889)
Schrijver: J.J.A. GoeverneurInzender: Redactie, 16 december 2020
Geplaatst in de categorie: reizen