Waarheen, ontaard gemoed, waarheen?
X.
Dus blind en bloot van alle rêen,
Dat gij uzelf, wel eer zo vrij,
Steekt in dees malle slavernij?
Wat gaat mijn domme ogen aan,
Haar eigen Meester te verraen;
Een weg te banen, ten verderf;
Te maken dat ik levend sterf?
Door u, helaas! werd ik gewaar,
Wat holle golven van gevaar,
Wat baren van verdriet en wee
Daar bruisen in de Minne-zee.
Ik zweer 't, gij zult hiervoor met mij
In eeuwig-droeve tranen zijn.
't Is reden dat gij vreugde derft,
Die maakt dat mijne jeugd versterft.
Roseliins oochies, ontleedt, Dordrecht 1639
Schrijver: Daniel JonctysInzender: Redactie, 11 september 2011
Geplaatst in de categorie: verdriet