Nachten III
Wij, armen, laten ons weer en weer bedriegen;
Illusie is behaagziek als een vrouw;
Haar sluier veegt de wolken weg tot blauw
Het Niets weer glimlacht, en de sterren liegen.
Hoop blijft verlokkend ons met liedjes wiegen;
Verdwaasde minnaars, blijven wij haar trouw;
Onze ijdle ziel bindt zich na iedre rouw
Wieken weer aan om 't drogbeeld toe te vliegen.
En wrede goden achter hemelenwelf
Spelen hun gruwzaam spel, wijl we ons verbeelden,
Tot 't Einde toe, dat ze als hun blanke beelden
Zo goed en schoon zijn: beelden, die wijzelf
Eéns dachten, bootsten, beitelden, en die
Onze eigen schoonheid zijn en vroom genie.
Inzender: adm, 7 juni 2013
Geplaatst in de categorie: filosofie