Anno 1700 en Zo Veel.
Ze zaten vol en vetjes,
Heel puntigjes en netjes:
Twee rococo-portretjes,
Een Prinsman en een Kees,
Met blanke chemisetjes,
Met Brusselse manchetjes,
Gepoederde toupetjes,
Met stijve girouetjes
En stijve préjugés.
Hun geestje was aan 't dwalen:
Bij honderd idealen
En duizend weelde-stralen,
Ging 't zonnetje reeds dalen,
Der oude fermiteit;
Ze staken hun metalen
Door vader opgeleid,
Niet meer in koffiebalen,
Maar veilden integralen:
Ze lieten de Oost verschalen
En strooiden in hun palen
't Zaad der lamzaligheid.
Ze zijn ad patres heden,
De rokjes zijn versneden,
Het goudleer ligt vertreden,
Maar 't geestje dwaalt nog om,
Nog zoekt hij te overreden,
En relt van zuivre zeden,
In 't oude heiligdom;
Maar wie zich wijdt aan 't heden -
Hij zoek' zich in 't verleden
Een spiegel voor zijn schreden:
Doe wel en zie niet om.
1860
Gedichten
Schrijver: W.J. van ZeggelenInzender: Redactie, 21 december 2014
Geplaatst in de categorie: moraal