Zomerse Avond
De moede zonnewagen
Staat vrachtloos, d' avondzon
Zinkt in de westerpekelbron.
Aldus ontglippen ons de wentelende dagen.
De star der Mingodin
Ziet d' eerste op 't aardtrijk neder.
Mineias dochters vliegen weder:
Ook spant de stille Nacht zijn zwarte paarden in.
Wij zien de schemeringen
Verdikken, waar we staan.
Alrede heft de gulden maan
Haar horens op, en rukt ter bane in harer kringen.
Hoe rust het hangend loof
Der luisterende bomen!
Geen wind beroert de vlakke stromen.
Het slaperige veld wordt blind en stom en doof.
Thans telt de herder blijer
't Gestalde vee, half vet.
De melkmeid schikt haar hoofddoek net,
En wacht met ongeduld de komst van hare vrijer.
De stad, het woelen moe,
Sluit, angstig voor gevaren
Die in 't bedrieglijk duister waren,
Haar logge poorten, en elk huis zijn deuren toe.
Voort biên de heuse bedden
De matte werkliên rust.
De halve wereld voelt met lust
Zich uit de dichte drom der daagse zorgen redden.
Ware Amaril nu mijn,
Wij zouden onder 't schuilen
Voorwaar geen droge kusjes ruilen;
Maar och! zal mij 't geluk wel ooit zo gunstig zijn?
----------------------------------
Mineias dochters - vleermuizen
Gedichten (1722)
Schrijver: Hubert PootInzender: Redactie, 12 april 2016
Geplaatst in de categorie: natuur