Kracht
Ik wens mij een koperen kop,
Koel, vaardig te aller uur;
Geen mijmrend hoofd, nu licht, dan zwaar,
Straks brekend, berstend uit elkaar;
Vol storm of zand of vuur;
Een hart, dat, als een friese klok,
Sloeg met gelijke klop!
Geen ding, bij iedere vreugd of smart,
Bij ieder tochtje uit de vert’,
In driftige galop.
Ik wenste mij een effen blik,
Een onbeweeglijk oog,
Dat nooit verried wat liefde of haat,
Wat lust of luim, of goed of kwaad
Van binnen mij bewoog.
En voorts – een forse lichaamsbouw,
Een grofgespierde knuist;
Wie met de kracht des vlezes lacht,
Iets olifantisch’ baart ontzag
En ’t geestje vreest de vuist.
Ik wenste, ik ware een dikke reus,
Geboren Stoïcijn!
Zo wandelde ik door ’t leven rond,
Flegmatisch, kalm, bedaard, gezond,
En kende strijd noch pijn…
O lach niet: ‘k zweer u dat ge mij
Niet om dit liedje lacht!
Deez’ prozawens, deez’ prozakreet
Is vol verborgen zieleleed-
Eens teedre dichters klacht.
Inzender: adm, 20 juli 2007
Geplaatst in de categorie: overig