Verstoord geluk
In mijn tuin een sijsje zat,
Dat zo'n aardig nestje had.
't Vleugelde in zijn groengeel pakje
Vrolijk in de bomen rond,
Van het takje op de grond,
Van de grond weer op het takje.
In het nestje zat zijn schat,
Die drie jonge sijsjes had.
Lustig ving met zoet gezing
't Kleine fijne kwinkelding
Al in d'ochtend aan te kwelen
Heel zijn zonnig hartje leeg,
Twinkelde of het perels reeg
Met zijn nebje uit zijn kele;
Keek maar naar zijn lieve schat,
Die drie jonge sijsjes had.
Nu is alle blijheid uit;
't Sijsje roept met droef geluid,
Treurig tuurt hij naar zijn nestje
Dat nu bengelt in de wind
Zonder wijfje, zonder kind;
Nog wat veertjes is het restje.
Nimmer ziet hij weer zijn schat,
Die hij zo heeft liefgehad.
Triest en eenzaam zit hij daar
Als een kluwentje in elkaar,
Voelt niet, hoe de winden woeden,
Ziet mijn kruimkens brood niet staan,
Staart alleen zijn nestje aan,
Voelt alleen zijn hartje bloeden.
En de jongen die het deed
Weet niets van zijn grote leed.
Kindergedichten (1914)
Schrijver: G.W. LovendaalInzender: Redactie, 21 maart 2019
Geplaatst in de categorie: geweld