Terugkeer.
Weet Gij nog, moeder, hoe ik jong
Schatten-verlangend u verliet?
Wereld en weelde lokten, mij bedwong
Uw smeken niet.
Ik ging en wierf mij menig schat
Van goed metaal en gave steen,
Rijker dan ik in wereldstad
Was er niet een.
Maar schat verwervende verloor
Ik morgenvrede en avondrust
En wist dat niet. Leefde fel door
Op schat belust.
Zó leed ik pijn, doofde pijn fel
Met wijn en wierook. Nimmer vond
Ik van het leed de gulle wel:
Mijn hartewond.
Dan: ene avond, dat de lucht
Zoetmild was met een matte schijn
En mist van maan, de stad ontvlucht
Zag ik mijn pijn.
Het was mijn hart open, het bloedde,
Want niemand heeft mijn hart getroost.
Toen voelde ik rijke, schattenmoede,
Leed eindeloost.
Lang bleef ik stil... die milde lucht
Verfijnd van geur... het maanlicht diep,
Hoorde ik een stem en zachte zucht?
Uw stem, die riep?
En ik bezon mij, moeder, en ik liet
Mijn schatten liggen, voor wie weelde wil.
Wereld en weelde wil ik niet
Maar vrede stil.
Die schatten zocht en schatten vond
In 't rustloos werven buiten huis,
Keert bedel-arm en hartgewond
Moeder, weer thuis.
En vraagt, dat in het oud gezin,
Hem weder worde een plaats bereid.
Ik wil uw vrede en stille min
Thans en altijd.
Liederen
Schrijver: Jacob Israël de HaanInzender: Redactie, 19 januari 2019
Geplaatst in de categorie: spijt