VAARWEL
De wereld in, gij Liedjes en Gedichten
der eerste jeugd, en, vraagt men wie gij zijt
en wat gij, vreemdelingen, doen komt, antwoord,
en zeg met vroede zin, want u ook past
het peilend denken, kinders van gevoel
en scheppende begeestring: "Wij zijn stralen
uit Leven en Natuur geschongen, vonken
die onze dichter uit de keien sloeg
langs zijne bane; klanken afgeluisterd
uit die onduidelijke harmonie
van hemel, veld en zee en zielenwereld. -
Wat ware zonder 't Licht het bont Heelal?
Wat zijn der velden vrolijke geruchten
de wandelaar, indien hen zijne ziel
niet vatten en tot harmonieën kan smelten?
Wat is het Leven zonder Oorbeeld en
Poësis? O! ene onvolledigheid,
ene ijdelheid waarin de zielen kwijnen
verdord. En toch roept de ingeboren weerklank
des Vloeks die eens het wroetelend Mensdom sloeg
en schreeuwt het zingend Oorbeeld tegen, en
vol onbewuste wanhoop pijnt hij om
het buiten ziel en leven te verbannen,
zijn eigen tot een straf; gelijk die boeters
in 't heimelijk en somber Heidendom
die, dansend voor een goddelijk wangedrocht,
in bloeddolheid hun eigen lijf verminken.
Wij komen, stemmen van het Oorbeeld, wij,
voor wie ons horen wilt ons liedje zingen."
Zo zult gij spreken, en vaarwel daarmede,
o Dichten jong en licht: ons roept de tijd
tot hoger peil en zwaarder bezigheid.
Inzender: Redactie, 21 februari 2021
Geplaatst in de categorie: literatuur