Uren
Dit is Uw aard, o uren van 't verleden,
Steeds als gij wordt gewenkt, bereid te staan,
Om uit Uw rijk van schemering te treden
In zonglans of het glinstren van de maan.
Een glimlach is genoeg, een diep verzuchten,
En ijlings snelt gij, uit de slaap gewekt,
Elk met een korfje aan, vol geurge vruchten,
Door vochtig mos of een bruin blad bedekt.
En deze lavende oogst, die gij komt schenken,
Smaakt rijp en sappig, daar de tijd verzoet:
Een oude liefde ontroert zo bij 't herdenken,
Een vreugd lijkt goddlijk en het leed wordt goed.
Hoe zal het zijn, als die U placht te roepen
De sluimer van zijn langste nacht begon,
En hij niet meer Uw dansvervlochten groepen
Zien zal bij maanlicht of de gloed der zon?
Zijt gij dan ook gestorven, koor der uren,
En ligt gij bleek en roerloos, hand aan hand,
In huivrig duister, naast gedoofde vuren,
Ergens ver weg aan een verlaten strand?
Of hebt gij, dappre schaar, getrouwe ronden,
Die elke klacht naar U, hoe zacht ook, hoort,
Uw vroegre heer in 't ander land gevonden,
En wordt hij daar nog door Uw komst bekoord?
Het aardsche paradijs (1927)
Schrijver: Aart van der LeeuwInzender: adm, 24 juni 2011
Geplaatst in de categorie: tijd