MORGENDAUW.
Rustig wast de man, wiens schande
Biecht noch boete delgen wou,
Zijn van misdaad bloedge handen
In de koele morgendauw.
De eerste leeuwrik dunkt hem wonder,
Stijgend in onpeilbaar blauw,
Waar te nacht nog flits en donder
Vochten met hun vloek en klauw;
Toen hij blind door stormwind waarde,
En niet anders bidden kon
Dan te slapen onder de aarde,
Vóor hem vond de heldre zon.
Als de landen uit hun dampen
Wikklen zich naar 't reine licht,
Blinkt de vrede na dit kampen,
Uit zijn doodgeweend gezicht.
Nu hem de ochtend zelfs wil dulden
En bij bloem en dier vertrouwt,
Wijl zij mild voor zijn onthulde
Ziel haar klare spiegel houdt,
Zal hij zich dan langer pijngen
Met het kwaad door hem bestaan?
Moge dauw de handen reingen
Wie verjongd aan 't werk wil gaan.
Liederen en balladen
Schrijver: Aart van der LeeuwInzender: Redactie, 24 juni 2014
Geplaatst in de categorie: moraal