WIJN, LIEFDE EN SLAAP.
De muzelman weerstaat god Bacchus,
De monnik god Cupido;
Men biedt die goden trots:
God Hypnus slechts is onweerstaanbaar;
Hem volgt, gedwee en willig,
En turk en kloosterling.
De wijn baart dronkenschap, de liefde
Onkuisheid; maar het slapen
Schenkt nuchterheid en tucht.
De dronkaard zoekt alom krakelen,
De onkuise vuile vreugden;
De slapende ademt deugd.
't Vermaak, te drinken en te minnen,
Is vluchtig, als ons leven;
De dood fnuikt liefde en wijn.
De slaap bepaalt zich aan gene eeuwen:
Want sterven wij in 't einde,
ô Dan eerst slapen wij!
De schrandere arts verbiedt de kranken
't Gebruik des wijns, en tevens
't Genot der zoete min;
Terwijl zijn kunst daarop bedacht is,
Dat hij de zwakke lijder
Een zachte slaap verschaff'.
De stervenden walgt dartle wellust,
Ook walgt hem de eêlste nectar,
In 't vege tijdgewricht:
En, vrij van 't ondermaanse, haakt hij
In de uiterste ogenblikken
Naar de armen van de slaap.
Proeve van Slaapdichten (1784)
Schrijver: O.C.F. HoffhamInzender: Redactie, 8 mei 2017
Geplaatst in de categorie: filosofie