Weer gaat het vege licht der asters bloeien
Weer gaat het vege licht der asters bloeien;
weer naêrt een herfst. - En dit doorhunkerd hart
waar smokend 's zomers toortse gaat vergloeien,
wordt huiverend, en mart . . .
- Ik, in wiens hand de zoele vruchten wogen
maar wie de zoen ontzegd werd van de beet;
die, naar 'k u weet, o herfstig mededogen,
me des te allèner weet;
eeuwige maaier, ik, die sneed het koren
maar nimmer voor zich-zelf de garve bond;
eindloze vaarder in zijn vochte voren
die nooit de haven vond:
weer naêrt een herfst; en weer naêrt wrang het derven
dit hart dat, hooploos, steeds verlangen kent;
dat, immer hunkrend naar dit herfstlijk sterven,
na 't wintren weet een lent' . . .
- Weer brandt mijn najaars-bloed in smeek-gebaren;
weer weent het hart waar de oude wonde schroeit . . .
- Hoe bronst het goud in de kastanjelaren!
De zilvren aster bloeit . . .
- - - - - - - - - - -- - - -- - - -- - - - -- - - - -- - - -- - - - - -
Uit 'De modderen man' (1920)
Inzender: JvN, 15 februari 2003
Geplaatst in de categorie: eenzaamheid