OCHTENDBEDE
De nacht week in het woud, en, bij haar vluchten,
Heeft ze op struweel en roos een dauw-kristal
Geweend, dat glinstert in de zon, en zuchten
Luwt ze uit het woud langs berg en beemd en dal.
En dáar, op 't smalle pad, in hoger luchten,
Ontwaar ik haar, die wuift, mijn ziel, mijn al...
Doch uit mijn hart rijst naar die hoge luchten
De klacht: hoe klein, hoe klein is mijn heelal!
Maar neen! Haar lokken zijn van zonnegoud
En 't hemels blauw is 't blauw dier dromende ogen,-
Heur boezem is de berg en 't golvend woud:
0, zomer, zonneschijn en hemelbogen,
Waarin haar aangezicht mijn liefde aanschouwt,-
Heelal, waarvoor ik biddend lig gebogen!
Inzender: M.T., 8 mei 2003
Geplaatst in de categorie: jaargetijden