Hij droeg onze smerten
T'en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten,
Noch die verradelijk u togen voor 't gericht,
Noch die versmadelijk u spogen in 't gezicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puisten,
T'en zijn de krijgs-lui niet die met hun felle vuisten
De rietstok hebben of de hamer opgelicht,
Of het vervloekte hout op Golgotha gesticht,
Of over uwe rok tsaam dobbelden en tuisten:
Ik ben 't, ô Heer, ik ben 't die u dit hebt gedaan,
Ik ben de zware boom die u had overlâen,
Ik ben de taaie streng waarmee gij ging gebonden,
De nagel, en de speer, de gesel die u sloeg,
De bloed-bedropen kroon die uwe schedel droeg:
Want dit is al geschied, helaas! om mijne zonden.
- - - - - - - - - - - -- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
togen voor 't gericht - voor de rechtbank sleepten
versmadelijk - beledigend
puisten - builen
gesticht - opgericht
rok - kleed
gokten - tuisten
te zwaar belast had - had overlâen
streng - touw
nagel - spijker
Over-Ysselsche Sangen en Dichten (1630)
Schrijver: Jacobus ReviusInzender: JM, 18 augustus 2003
Geplaatst in de categorie: religie