HET ELFDE SONNET VAN DE SCHOONHEID
O rijpe boezem wit die voor mijn ogen stadig
Zo liefelijke zweeft, gelijk de wederschijn
Van d'allerwitste sneeuw aan d'oorsprong van de Rijn -
Maar uwe schimmering, o zwakke ogen schadig!
Met maagdelijke melk verschijnen daar beladig
Twee zilver dopkens rond, op elk staat een robijn,
't Zijn appelkens gelijk, daarop twee kerskens zijn,
Wiens rode rijpigheid een lust baart ongestadig.
Och, die 't eens weten mocht, wat Hemels zuigelink
Daar nog aanleggen zal, hoe met de gouden rink,
Zijns Moeders echtsieraad, het dertelijk zal spelen,
En zitten op haar schoot, verslaan zijn kinderpraat,
Dan waar' het zeggen uit, Appeles schoonst sieraad
Is 't liefelijkste kind van al des werelds delen!
Inzender: AvO, 8 september 2003
Geplaatst in de categorie: emoties