Moederangst
Zij zag het wiegje op de stroom,
Gelijk een schuitje drijven;
Dat zag zij in een nare droom,
Het hart vol schroom,
Zij voelt haar bloed verstijven!
Waar of ze 't nu nog wedervindt,
Haar zo op eens ontnomen?
Een prooi aan 't water en de wind,
Hoe kan het kind
Aan zulk gevaar ontkomen?
Maar zie, ze ontwaakt en 't lacht haar aan,
Zij is nog diep bewogen,
En voelt het hart nu dankbaar slaan,
Terwijl een traan
Komt schittren in hare ogen.
De nacht is stil, en kalm en klaar;
Haar bange droom is henen;
Maar is voor 't rustend kindje daar,
Ook al 't gevaar,
En alle leed verdwenen?
Ach neen; zij 't wiegje nog zo zacht,
't Moet toch langs wilde baren,
Gelijk een scheepje met zijn vracht,
Bij mist en nacht,
De levensstroom bevaren.
Gedichten, 1870
Schrijver: Rosalie LovelingInzender: R.v.d.V., 20 april 2004
Geplaatst in de categorie: kinderen