Liefde
Meen, zo ik zing, vol liefde zijn mijn zangen,
Niet, dat mijn mond de schamelheid vergat
Van 't hart, dat open stond om vreugd te ontvangen,
Maar, waar de liefde nimmer binnentrad;
Mijn lied is immers vol van uw verlangen,
O Liefde, die ik steeds heb liefgehad!
Waart gij gekomen, toen ik u verwachtte,
Ik had met diepe vreugde u ingeleid,
Waar in het heiligdom van mijn gedachten
Ik reeds vol schroom uw komen had verbeid; -
Nu fluistert mijn verlangen uwe zachte,
Lieflijke naam met grote tederheid.
O Liefde! Zalig zij, die u ontberen,
En hunkren naar de troost van uw gelaat,
Zo ze in hun nood zich niet tot de aarde keren,
En vragen 't aardse brood, dat niet verzaadt,
Wier ziel zich aan de dis van uw begeren
De honger stilt, de hete dorst verslaat.
Iris
Schrijver: Jacqueline van der WaalsInzender: JM, 25 november 2005
Geplaatst in de categorie: liefde