Alwaar het verfoeit, omheint steen
bloeiend leven. Een dier hapt naar
adem en morst wat korst, aanschouwt
door boom en bos. Verzuchtend in de verte,
kijkt steen torenhoog toe van bebouwde
top, ook hier houdt dierlijk leven
zich op.
Grazende stedelingen, omringt
door stallen van verfoeibaar goed.
Verdwaast snoept menig dier zich vol,…
Starend in de verte
verlies ik mijzelf uit het oog.
Dwalend speur ik naar iets
wat ver lijkt te liggen, echter
om mij heen verslingert zit.
Graven doe ik, door ademrijke lucht.
Mijn ogen als een hand, om vast te
grijpen wat zich in de verte ophoudt.
Speuren doe ik! Naar dat wat zich
daar heimelijk verstopt. Al doende reist
mijn tocht…