Hang niet langer aan mijn lippen
lik liever mijn vergiftigd hart
even maar, een vleugje nippen
van mijn ondragelijke smart
kijk niet langer in mijn ogen
knijp je ziel uit in mijn handen
even maar, half krom gebogen,
diep onder zwarte nagelranden
rust niet langer in mijn armen
maar draag me naar de overkant
op een deken van erbarmen
over…
nooit ruikt de grond zo vers
als omgeruld in lente
dat wil ik met mijn handen doen
met zwarte nagelranden
kom mij nu niet aan
met een paar tuinhandschoenen
hoe zou ik aarde voelen
of wroeten in een perk
achter mij, in huis
zie ik opeens moddersporen
nu ik uitgeraasd ben
kijk ik naar een bed violen…
licht verdwaald
kijkt ze de wereld aan
een donkere vlek
ogen uit een schaduw
bij de muur
ademt onafhankelijk zijn
de geur van bier
en rookt het gif
dat basis lijkt voor
dubieus vertier
ze raakt ons
als ze wankelt
de muur haar loslaat
en een schaduw wegvlucht
met haar grijns
rotte tanden klagen
vingers wijzen met hun
zwarte nagelranden…
paden
met geestverwanten en gewonde stenen
voor wie hij zijn geur nog zal verspreiden
misschien door een enkel beefgebaar
dat zich naar buiten buigt
ik kijk naar hem
en naar de klaarte, rondom verlangen
blijf met mijn hart in zijn oude takken hangen
terwijl een witte duif de stilte binnenglijdt
het is ochtend
met donkergroene nagelrand…