Wat blauw en wat wolken die blank staan
stil boven de duinenlijn,
de bogen van duinhelm die rank gaan
rijzen uit wiegend gedein.
In 't voetpad de zandige sporen
van 't karrenwiel, breed en zo diep;
ver over de velden de toren
een wachter en toch of hij sliep.…
De zee, en haar gedein door mijn bewogen longen…
Maar neen: mijn loomt’ verdroomt de maat van alle maat.
- o Zang van liefde en hoop: mijn zomer is verzongen,
’t gebladert’ staat verdiept en reeds met dood verzaad.…
ik heb je aan mijn vork geregen
Neptunus is de naam en jij mijn faam
grijs-groen was je kabbelend verlegen
maar nu verstik ik je bij volle maan
je koos de vrijheid langs de vlakke kusten
bruiste je woede op de harde rots
op jouw gedein konden de schepen rusten
orkanen zweepten je tot woeste trots
we vochten tot de laatste sterren doken…
En ‘k zie, - daar ‘k moede en wrak in uw gedein verloren,
mijn eigen weze’ ontvliê;
terwijl, van eigen dood gedoopt tot eigen gloren,
verstard, mijn bredere oge’ uw weelden zien geboren, -
O Leve’, uw stervens-harmonie…
En ‘k zie – gepaard voor ’t bukkend juk de schonk’ge juchten,
Oktober, en ’t gepeil
van ’t stijgend hoornen-stel gesteld…