aabb (fietsen 4) (poëtica 8)
Gulzige ganzen in het gras,
wolken weerspiegeld in de plas,
een fietser, zon in zijn gezicht,
die vraagt: “Weet u waar Vreeland ligt?”
Kasteel van lucht, bergen van goud,
aa, bb, het rijm is oud.
Een kind dat rondfietst op een erf,
een boot die klaar ligt op een werf,
en dan de zuivelboerderij:
daar is altijd een kamer vrij.
Bergen van lucht, kasteel van licht,
alles is hier in evenwicht.
’t Is maart. De wilgen zijn geknot.
’t Is zondag. In de kerk klinkt God,
maar in de Dorpsstraat, zo vertrouwd,
is er geen zonde die benauwt.
Bergen van goud, kasteel van lucht,
is er dan niets waar ik om zucht?
Een tochtje troost, een rondje rust,
een stukje vroege lentelust,
het rijmt: cc, dd, ee:
wie rijmt een eindje met me mee?
Luchten van goud, kasteel op berg,
gepaarde rijmen zijn niet erg.
Geplaatst in de categorie: jaargetijden