Zoon van de zon
Oogverblindend ruim en hoog
een solarium gelijk
een spiegelzaalpaleis
een vlaggenschip der zeven zeeën
het opalen huis der Zonnegod
Zie daar komt Phaëthon
- is hij wel echt de zoon der Zon?-
met lichtend schijnsel
op zijn ranke schouders
Op de brede treden
van het hoge luchtpaleis
in de lichtgloed van een gouden koepel ziet hij Helios
gehuld in purperrode mantel
in een zetel van smaragd
stralend met zijn alles ziende ogen
Die ziet hem staan en kijkt verrast,
hèm had hij zeker niet verwacht
'O Zon,' zegt Phaëthon,
'o licht der wereld, men beweert
met zekerheid die ik niet heb
en daarom vraag ik nu van man tot man 'Ben ik uw zoon?'
Helios nam van zijn hoofd
zijn gouden stralenkroon
En bezwoer 't Is waar, mijn zoon
zowaar ik hier recht voor je zit,
en laat de Styx die ik nooit zie
getuige zijn van wat ik zeg:
vraag mij wat je wilt en ik
beloof het je te geven.'
'Indien dat uw garantie is
dan zou ik graag uw Zonnewagen
met het gouden paardenspan
éénmaal mennen in uw plaats,
met Aurora aan mijn zij
tot aan het land der Hesperiden!'
De zonnegod kreeg acuut spijt
van zijn onbezonnen woord,
maar 't was gezegd en al gehoord
hij kan zijn zoon slechts hoeden
voor gevaren op de zonnebaan
'Luister goed, mijn zoon, welaan,
waak voor overijling en
beteugel overmoed:
Eéns in de lentemaand schenkt Luna
één uur zomaar aan Aurora
en dat nachtuur Zomertijd
komt ras met schreden naderbij...'
Inzender: Maxim, 24 maart 2023
Geplaatst in de categorie: literatuur