WINTERNACHT
Hoe zwart staan al de bomen in
de witheid, onverwacht,
van 't overdadig sneeuwen, dat 't
gedaan heeft, van de nacht!
Ze staan daar, als gekoolzwart en
met tekenen geprent,
al zwarte en zwarte staven, op
een eindloos pergament.
Ze 'n roeren, noch ze 'n poeren en,
bij 't nachtelijk gestraal,
men zweren zou dat 't spoken zijn,
of reuzen altemaal.
De sterren staan en bliksemen,
als ogen, ongeteld,
van boven, uit de koppen van
die reuzen vol geweld.
Ze groeien immer groter, en
de witheid van de snee
verzwaart de zwarte stammen. Zich!
van één zo wordt er twee!
'k Versta nu hoe van drollen, gij,
en droezen hebt gedroomd,
wanneer ge, Noordse heidenen,
verkeerdet in 't geboomt.
Bij 't razen van de winter en
bij 't nijpen van de nacht,
is de oude, grimme reuzenzegge
ontstaan in uw gedacht.
-----------------------------------------------
gekoolzwart - met houtskool zwart gemaakt
met tekenen geprent - met (letter)tekens gedrukt
staven - letters
pergament= perkament
poeren = in beweging zijn
't nachtelijk gestraal: de maan
Zich! - Zie!
drollen - kobolden
droezen - duivels
Noordse heidenen - Germanen vóór het christendom
grimme - grimmige
reuzenzegge - reuzensage
'Rijmsnoer' (Nieuwjaarmaand)
Schrijver: Guido GezelleInzender: JM, 7 januari 2007
Geplaatst in de categorie: jaargetijden