De kleine bedelaarster
Ik kom uit mijn dorpje: ik kom om wat brood;
Ik dool door het slijk en de slibber der straten;
Mijn kleed is gescheurd en mijn voeten zijn bloot;
Mijn moeder is krank en mijn vader is dood:
Wij schreiden zo luid, maar het mocht ons niet baten.
Heb meêlij, heb deernis, mijnheer en mevrouw!
Och, sluit niet uw oren zo koel voor mijn klagen:
De nacht is nabij, en ik bibber van kou;
Mijn moeder is krank van gebrek en van rouw:
Och, geef mij wat brood: ik zal nooit u weer vragen.
Neen, noem mij niet lui, niet vrijpostig en stout;
Ik zou wel zo graag leren breien en spinnen!
Reeds sprokklen mijn broertjes ons vlijtig wat hout;
En, zijn ze eens - als ik nu - groot en zo oud,
Dan zullen zij werken, en eerlijk wat winnen.
Och, moest gij eens, rijken, zo keurig gekleed,
Zo kostbaar gevoed! onze ellende ervaren;
Des winters zo naakt en des zomers bezweet,
Gaan bedelen langs straat om een dronk en een beet!..
Och, moog er u God toch altoos voor bewaren!
Inzender: adm, 27 februari 2010
Geplaatst in de categorie: maatschappij