Wrangheid
Ik heb weer, tuk op de oude mijmeringen,
't bevallig kronkelende dal doorlopen,
waar eens mijn kinderlijke stappen gingen
in dartle levenslust en dwepend hopen;
bij d'ommezwaai der heimelijke paden,
weer eensklaps de onverwachte vergezichten
zien scheemren, die in blauwe dampen baden,
en eens, zó lokkend, voor mijn treden zwichtten.
Het goud des avonds vloeide van de delling,
waarboven 't geel azuur des hemels trilde;
geen droom meer, die me, stijgend langs de helling,
in rusteloze gang naar hoger tilde!
'k Ontwaarde, van de rug der heuvelketen,
weer 't oude kalm gehucht, welks lage daken
zo vreedzaam hurkten, grillig rondgesmeten,
en rood en ros van 't schuine zomerblaken.
Nog kon mijn blik langs wond're lijnen zweven...
Geen bloem van liefde is in mijn borst ontsproten.
Geen traan van weemoed deed mijn wimpers beven:
mijn ijskil harte en heeft niet meegenoten.
'k Zag, onverschillig, veld en bomen glijden:
geen frisheid! ook geen lust tot verder streven.
O wrangheid! half maar voelen, half maar lijden,
verdorde schakel van 't oneindig leven!
1892
Inzender: Redactie, 15 mei 2011
Geplaatst in de categorie: spijt