Elianes jaarfeest
’t Gedicht
Uit plicht
Gelukt niet licht,
Maar hinkt aan ijzren boeien:
’t Heeft vier,
Noch zwier,
Noch bloei noch tier,
En kruipt in plaats van vloeien.
Maar brandt
De hand,
Die ’t speeltuig spant,
Van ’t innig boezemgloeien;
Geen toon
Zo schoon
Bij mens en Goôn,
Dan die het hart ontvloeien.
Voor mij,
Ik wij’
Mijn Poëzy
Geen dorre plichtbetoning:
Haar lied
Klinkt niet
Op vreemd gebied;
De Dichtluim kent geen Koning.
Doch kon
Een bron,
Die eens begon,
Steeds onuitputbaar springen,
Hoe blij
Zou zij
Op ’t Feestgetij
Van Eliane zingen!
Dan ach!
Ik mag
Die blijde dag
Met geen gezang begroeten:
De smart,
Die ’t hart
Te fel benart,
Maakt Zang- en Speelkunst voeten.
Daar ’t leed
Zo wreed
De borst doorsneed,
En tranen drongen uit de ogen,
Zou daar
’t Bezwaar
De zangrige aâr
Niet tevens op doen drogen?
De gloed
Van ’t bloed
In zilten vloed
Van staâg geween verdronken,
Is al
’t Geschal
Van Feest of Bal
Niet weer in staat te ontvonken.
Neen, zang
Waar dwang
En hartgeprang;
Doch waar voor zuivre wensen
Ons heil
Slechts veil
In ’t hoogste peil,
Dan maakte u dit mijn hart de zaligste aller mensen.
De Dichtwerken XIII (1859)
Schrijver: Willem BilderdijkInzender: Redactie, 3 maart 2013
Geplaatst in de categorie: verdriet