AFSCHEID
Gij klopt; ik kom! Doch, eer ’k de laatste gang
Naar ’t stille graf, betrede,
Doodengel! laat mij tijd voor één gezang,
Tot dank- en afscheidsbede.
Heb dank, o milde Vader, liefdrijk God!
Voor al ’t genot van ’t leven;
’k Heb nooit vergeefs, bij ’t wisslen van mijn lot
Het oog tot u geheven.
Heb dank voor ’t leven, dank ook voor de dood
Einde aller moeite en smarte:
Hoe bitter eerst, zoet wordt des stervens nood,
Leeft gij in ’t lijdend harte.
Hoe menig bloem van troost bloeit voor de voet
In ’t ondermaans geweste;
'Uw wil geschiede; uw wil is altijd goed!'
Die troost is ver de beste.
Vaarwel, schone aarde! En gij, vaarwel en leef,
Wie ’k minde en moet begeven!
Indien ik soms u heb bedroefd, vergeef!
Het brandt me op ’t hart bij ’t sneven.
Wij scheiden, ja! maar zien elkander weer,
Waar allen zich verenen.
Daar scheurt de vriend zich van zijn vriend niet meer;
Daar is geklaag noch wenen.
Vaarwel! Reeds wordt het nacht voor ’t brekend oog;
’t Mag U niet meer aanschouwen.
’t Wordt duister; maar mij dunkt, ik zie omhoog
Een nieuwe morgen grauwen…
Gij roept! ik kom tot u, en draal niet meer!
Geliefden, ’t hoofd naar boven!
Voorbij is ’t leed; reeds ziet mijn oog de Heer,
Wie ’k eeuwig ginds zal loven.
Inzender: N.J., 29 januari 2005
Geplaatst in de categorie: afscheid