ZING-ZANG
IK heb het, bij mijn zolen,
Dan eindlijk op mijn huid;
Mijn hartje brandt op kolen
En springt mijn vel schier uit.
De stralen van uw ogen,
Bestuurd door Venus' kind,
Die doen mij vast verdrogen
Als stokvis in de wind.
’k Heb van de nacht gekreten
ruim twee paar emmers vol:
’k Heb schier de damp vergeten,
Zo is mij ’t hoofd op hol:
’k Heb mijn gekrulde lokken
Zo kaal geplakt om jou,
Dat men uit al de vlokken
Zes ballen maken zou.
Ach, moet dit langer duren,
Zo geef ik ’t hagje op,
Al zou ik bij mijn buren
Gaan lenen bast, balk en strop;
Want ik wil, bij Sint Felten,
Eer derven als een man,
Dan zo door u te smelten,
Als boter in de pan.
Ach laat mijn ongelukken
U porren tot gena:
Zie, hoe mijn hart op krukken
U huppelt achter na:
Ei, wil dat eens ontvangen,
En koestren in uw schoot;
Wilt gij mij niet zien hangen,
Ruim tien jaar voor mijn dood.
Inzender: Redactie, 18 april 2013
Geplaatst in de categorie: idool