inloggen

biografie: Hans Keilson

eilson studeerde van 1928 tot 1934 geneeskunde in Berlijn. Vanwege het voor Joden ingestelde beroepsverbod moest hij zich daarna in leven houden als sportleraar aan Joodse privé-opleidingen en als musicus. Twee jaar later vestigde hij zich in Nederland. Onder het gezamenlijk pseudoniem 'Benjamin Cooper' stelde hij samen met reclameman-vertaler G. Klaass in 1938-39 een zestal Nederlandstalige bloemlezingen samen. Na de Duitse inval in 1940 dook hij onder, waarna hij zich voor het verzet inzette. In deze tijd ontstonden zijn eerste gedichten en het begin van zijn roman Der Tod des Widersachers, die pas in 1959 zou verschijnen. Zijn ouders werden in Auschwitz vermoord.[1]

Na de bevrijding werd Keilson werkzaam als medicus. Hij behandelde zwaar getraumatiseerde Joodse weeskinderen en stichtte met andere overlevenden Ezrat Ha Jeled ('Tot hulp voor het kind'), een organisatie voor hulp aan Joodse weeskinderen. Omdat zijn Duitse opleiding in Nederland niet erkend werd, ging hij opnieuw medicijnen studeren. In de jaren zestig studeerde hij af als psychiater en in 1978 promoveerde hij op de studie Sequentielle Traumatisierung bei Kindernwaarin hij het leven van 200 Joodse weeskinderen bestudeerde in hun naoorlogse rooms-katholieke en protestantse pleegouderlijke omgeving. Op een lezing in het Goethe-Instituut te Amsterdam zei hij dat zij een degelijke opvoeding genoten hebben. Lang was hij werkzaam als psychoanalyticus.

In een recensie verschenen op 5 augustus 2010 in The New York Times werd Hans Keilson door de recensente en romanschrijfster Francine Prose uitgeroepen tot een geniale auteur, die tot ’s werelds beste schrijvers behoort. Zijn Der Tod des Widersachers (in het Engels: The Death of the Adversary) en Komödie in Moll (in het Engels:Comedy in a Minor Key) werden daarbij geroemd als meesterwerken.


Inzendingen van deze schrijver

1 resultaat.

XXXIV

gedicht
3.0 met 6 stemmen aantal keer bekeken 4.477
De duisternis - en wij, een heimelijk paar, twee gasten van de nacht, blind, zwijmeldronken, en stad en land al haast in slaap verzonken, en ginds, boven ons zwartverwaaide haar, jagende wolken in hun stormig jaar. Je tred was luchtig toen de maan niet scheen, je sloeg je arm zo innig om...