Gij bossen, bergen, beken, beemden,
Waar langs mijn blik, als dronken, dwaalt!
ô Groot, ô nameloos verrukken,
Dat in mijne aadren bruist en gloeit!
O, 't zal mij eindlijk dan gelukken,
'k Zal eindlijk dan de bodem drukken,
Die heel mijn ziel en zinnen boeit!…
Ik speur langs heide, bos en beemd
Alsmede het gazon
Ik vind ze in de vuilnisbak
En in de magnetron
Ik geef mijn ogen goed de kost
Van kelder tot balkon
Wanneer ik straks de metro neem
Zoek ik op het perron
Ik wil een Pokémon! Verhip, een Pokémon!
Ik wil een Po-po-po-po-po-po-pokémon!…