het witte blok waarschuwt mijn voeten
mijn rug naar de waaier van het veld gericht
ik weeg de kogel op het stootkussen
hij past in de plooi van een hals, de kin rust op het koper
de elleboog halfhoog opgericht als een stramme vleugel
de vrije arm bengelt langs de heup
mijn blik boort zich vijf stappen verder
in het rode sintelpad
ik tol…
maar wie die winst pakt is niet voorbesloten,
eerst sprinten, springen, horden, kogelstoten,
de zuiderburen zeggen dan: ‘Je suis
pas net begonnen aan te vangen, ’k ga
nog hink-stap-, hoog- en dan nog polsstokspringen
en steeplechase en dat soort rare dingen
dan speer- en discuswerpen, blablabla …’
’t Is duivels veelgevraagd, zo’n twintigkamp…