op het beeldscherm spreken
mensen over tijd en over
grenzen
die mensen verstrakken
tot puntgewijs
gestelde lenzen
die zich richten
op het zijn
men breekt het
brood en vraagt
om wijn…
wanneer het leven
niet wil spreken
zware zinnen diep
en binnen breken
loopt de gedachten
van huis naar een
roestig spoor
waarop ik koude
woorden krakend
knarsen hoor…
vind van zinnen
het gekleurd gezag
dat gestold in
woorden aan de
oever lag
met het rijmende
rhytme van de
tijd
die de diepste
letters uit de
golven snijdt…
breek de botten
van uw wild
belang
wanneer ik met
bloed de muur
bezweer de
muur behang
met de levende
kwasten van
een lege tijd
die ons in
rode tekens
van de angst
bevrijd…
zo weet ik niet
wat ik nog
moet
gedichten gingen
liggen en stemde
ons met rijmen
goet
tegen de nieuwe
dagen van een
zwak bewind
ik ben verder
in het duister
waar niemand
wat nog vindt…
nu stopt in mij
het klagend lied
dat zonder schaamte
in uw ogen ziet
om u te strelen
met een slap
akoord
duister als het
laatste licht
het laatste
woord…
nu weet ik niet
wat nu steeds
moet
als men kleur
en kleer weer
aan het lichaam
doet
om dan te versmelten
met het zwetsend zijn
waarin ik woordenloos
met de taal verdwijn…
zo stopt het rijm
voor de woorden
klinken
die als lichten
aan de einder
blinken
om daar te stollen
in een lied
dat zowel de wolken
als de velden
in hun verlichte
eenvoud ziet…
nu streelt de lucht
waar woorden
verwonden
die ons als ketens
aan het oordeel
bonden
over iets dat even
was en toch moest
zijn
als ik al schrijvend
in uw koude klacht
verdwijn…